Vroege Jonaspijpen


Vanaf 1620, 1625 beginnen pijpenmakers in verschillende steden aan hun eigen variant van de behoorlijk populaire Jonaspijp. De graveringen lijken erg op elkaar, zodat het thema altijd direct herkenbaar is. De pijpenkop heeft de vorm van een mannenhoofd, met een snor en een puntsik (of baardje) die op de steelaanzet ligt. Achter de oren, van de roker af, is ruimte voor de hoofdharen. In deze vroege fase heeft de hiel soms nog een stempel van de maker, maar is al in veel gevallen leeg. Een gedecoreerde pijp heeft vaak geen hielmerk in deze 'baroktijd'. Vlak na de mannenkop is op de steel een walvis gegraveerd en deze neemt een derde tot bijna de helft van de pijpensteel in beslag, het laatste gedeelte steel blijft dus onbewerkt. De walvis heeft nog het uiterlijk van een zeemonster en niet zoals we walvissen tegenwoordig kennen. Vandaar de verwarring met de krokodil-achtige vorm.  Tussen het mannenhoofd en de vissenbek staat vaak een tong, later (na 1650) worden er pijpenmakersinitialen gezet, zodat de pijp toch wat reclame meekrijgt.


Jonaskop uit de periode 1640-1650, Gouda.


Jonaskop uit de periode 1640-1650, Gouda. Gemerkt met HN monogram gekroond, gebruikt door de pijpenmaker Hendrik W. Nesvelt vanaf 1643 tot 1669 (Lit. 2).