Zelf determineren


Een al dan niet Nederlandse kleipijp determineren lijkt in het eerste opzicht erg eenvoudig. De basisstap is een één-twee-drietje. In een handomdraai kun je aan het grootste deel van de exemplaren een globale datering geven. Maar op de basisregels zijn erg veel uitzonderingen, zodat een fout snel is gemaakt. Op verschillende sites kom je gevonden pijpenkoppen tegen, die in het mapje van een verkeerde eeuw staan. En met honderd jaar verschil zit je er dan wel erg naast. Veel kleipijpen zijn op vijf jaar nauwkeurig te dateren, soms nog preciezer. Dat lukt alleen niet altijd. Een kwart eeuw voor een datering, dat is in ieder geval het belangrijkste om te bereiken en dat is ook bijna altijd haalbaar.

 

Voor de duidelijkheid: de kleipijpen waar we het over hebben en die je via deze site kunt gaan determineren zijn van witte klei, gevormd in een mal en dan gebakken. In de 19e eeuw worden de kleuren rood en zwart aan de klei toegevoegd als innovaties, maar meer smaken zijn er niet. Vroeg in de 20e eeuw wordt pijpenklei verdund en gegoten, dit heten gietpijpen en het oppervlak, de structuur en het gewicht (lichter) is herkenbaar anders. Pijpen kunnen eventueel ook zijn geglazuurd of geverfd.

 

Een kleipijp bestaat uit een pijpenkop en een pijpensteel. Bij bodemvondsten ontbreekt de steel meestal, in ieder geval voor het grootste deel. Ook bestonden pijpen met insteekstelen van een ander materiaal, deze groep werd in West Europa pas gemaakt vanaf de 19e eeuw, in Turkije was de steelloze kop juist weer normaal. De Turkse koppen zijn herkenbaar anders.


Om te beginnen

De basis voor elke determinatie is de vorm van een kleipijp. Kijk naar geen andere kenmerken, zoals de grootte, maar begin echt basaal met de vorm. Daaraan zie je de eerste kenmerken van de ouderdom en herkomst terug. In de jaren '80 van de vorige eeuw stelde Don Duco al een systeem op, waarmee een basis indeling kan worden gemaakt. Let wel: dit gaat op voor de gewone, Nederlandse pijpenkoppen. Buitenlandse koppen hebben een afwijkende vormenrijkdom, al zijn er binnen die vormen wel parallellen te vinden met de Hollandse vormgeving, die een determinatie iets eenvoudiger maken.

 

Don zei al: let niet teveel op de grootte van een pijpenkop. Dat is misleidend. Tijdens de specialisatie van de eerste pijpenmakersbedrijven, vroeg in de 17e eeuw, werd er gezorgd voor een divers aanbod voor rokers. En werden er dus al direct, tegelijkertijd, pijpen aangeboden met verschillende kopgroottes. Uiteraard werden pijpenkoppen wel steeds groter in zijn algemeenheid, er bestaat dus in de evolutie van de pijpenkop een gemiddelde toename in volume. Je kunt dus wel stellen dat pijpenkoppen die groter zijn ook jonger zijn, maar voorop blijft staan dat dan eerst de vorm bepaalt uit welke periode een pijp komt.


De basistypen

Uit De Nederlandse Kleipijp, Don's determinatiehandboek uit 1987, komen de vijf basistypen, die ook op deze site worden gebruikt. Een type dat oorspronkelijk voor de export werd gemaakt, dit gebeurde meer, komt zoveel voor in Nederlandse vondstcomplexen dat ik er een basistype zes van heb gemaakt.

Een uitgebreide beschrijving heb ik gemaakt onder pijpenkoppen en hun ouderdom. Kijk hiernaar voor het huidige vormenoverzicht.

 

Heel simpel gesteld zijn er maar drie echt chronologische vormen. Het standaard Nederlandse model kent drie verschijningsvormen in volgorde van ontwikkeling:

- Dubbelconisch, wordt langzaam

- Trechtervormig, wordt langzaam

- Ovaalvormig

De overige drie modellen (kromkop, rondbodem, model 6) zijn toegevoegd sinds 1710 en maken hun eigen vormontwikkeling door.


Wat voor soort pijp was het?

Een pijp werd gemaakt voor iedereen die wilde roken, van arm tot rijk, in binnen- en buitenland. Om iedereen iets te kunnen laten kopen wat bij diegene paste, werden er meerdere typen pijp gemaakt, vanaf het moment dat er een markt ontstond voor rokers. Er waren hele goedkope pijpen met een slordig uiterlijk en een korte steel tot hele dure, mooi afgewerkte producten met uitstraling en een lange steel. En dan waren er nog pijpen met een eenvoudige of mooie versiering voor de liefhebbers. Een vroeg 17e eeuwse pijpenmaker had al zes tot acht modellen in zijn assortiment en later werd dat alleen maar meer.

 

waarneembaar aan de pijpenkop:

1. Eenvoudige kwaliteit: het oppervlak is onbewerkt met soms kleine oneffenheden tot gevolg. Soms is zelfs nog te zien hoe de klei is gemengd. De vorm is minder mooi dan bij de duurdere tegenhangers, maar dit is pas goed te beoordelen als je al de nodige hoeveelheid pijpenkoppen hebt bekeken. De afwerking is vaak ook zo snel gedaan dat dit ten koste is gegaan van de vormkenmerken. Deze groep pijpen is niet gemerkt. De hiel is glad, of het is een spoor, en er staat ook geen merk op de zijkant van een kop. Wel kan er op de zijkant van de hiel of de spoor een bijmerk staan in de vorm van een stip, stippen, een maantje en/ of een ster. Bij Nederlandse pijpen is de bovenzijde van de kop eigenlijk standaard gebotterd, dat wil zeggen: afgerond. Dat zegt dus niets over de kwaliteit. Is de bovenzijde recht afgesneden, dan is er sprake van een heel vroeg model of een model voor de Engelse markt.

Vlak onder de onderzijde van de pijpenkop is een groef aangebracht, naar de roker toe. Dit kan ook een halve radering zijn, of een kleiner stukje. Deze staat ook naar de roker toe. De persnaden van de pijp, die langs de voor en achterzijde van de pijpenkop lopen, zijn na het persen weggesneden met een speciaal mesje. Dit is op deze kwaliteit koppen vaak goed te zien.

Let op. Soms is een pijpenkop door het verblijf in de bodem aan het vergaan, dit gebeurt veel in zure grond. Daardoor is de buitenste laag wat versleten en zijn deze details moeilijk te zien. Dan helpt alleen enige ervaring je nog naar een goede determinatie.


Voorbeeld: Leidse pijpenkop, dubbelconisch (model 1), 1625-1635. Het oppervlak is onbewerkt en een beetje onregelmatig (dit laat zich het best beoordelen als je ook een pijpenkop met een bewerkt oppervlak hebt bekeken). Krassen en vuiltjes van tijdens de bewerking vóór het bakken zijn zichtbaar. Op de hiel staat niets, ook niet op de zijkanten. De persnaden zijn op deze foto niet zichtbaar, want die zitten precies op de flanken. De bovenzijde is gebotterd, dat zie je op de foto aan het bovenste stukje dat als een dunne schuine rand eindigt. De harde lijn eromheen komt door het botteren (er wordt met een soort schijfje een draaibeweging gemaakt) en er is niet meer gedaan met de bovenzijde, er is dus zelfs geen groef of een halve radering.


Voorbeeld: pijpenkop uit Schoonhoven, trechtervormig (model 2), 1710-1720. Het oppervlak is onbewerkt en een beetje onregelmatig. Op de spoor staat niets op de zijkanten en ook op de zijden van de pijpenkop is niets aangebracht. De persnaden zijn op deze foto niet zichtbaar, want die zitten precies op de flanken. De bovenzijde is gebotterd en er is niet meer gedaan met de bovenzijde, er is dus zelfs geen groef of een halve radering. Deze pijpenkop vertoont dus dezelfde kenmerken als de pijpenkop hier direct boven, alleen het model (en dus de leeftijd) is anders.


Voorbeeld: deze kleine dubbelconische pijpenkop uit de periode 1605-1615 heeft een bijzonder uiterlijk, want in plaats van de verwachte hiel zit er onder de pijpenkop een spoor. Ook dit model komt vaker voor en valt gewoon onder de dubbelconische pijpen, maar is meestal wat ouder. Het oppervlak van de pijp is afgesleten en het is dus niet meer te zien of deze pijp netjes afgewerkt is geweest. Dat was bij dit model meestal wel het geval. ook de radering langs de bovenzijde is helemaal vervaagd en er zitten dikke krassen (ploegsporen) op de kop, post depositie.


Voorbeeld: pijpenkop van onbekende herkomst, langwerpig dubbelconisch, 1680-1690. Op de zijkanten van deze pijpenkop staat een zevenstippige tudorroos. Alle pijpen met deze eenvoudige decoratie vallen een beetje tussen de eenvoudigste - en de tussenkwaliteit in. Ze zijn er in allerlei uitvoeringen met verschillende aantallen stippen (en soms ook strepen), maar ze zijn meestal anoniem (soms staat er een klein merkteken bij, dan zijn ze meteen tussenkwaliteit). De mate van afwerking is gelijk aan de onversierde koppen van eenvoudige kwaliteit en de stelen van deze pijpen waren standaard kort. Als dit soort pijpen met meer aandacht zijn gemaakt (de stippen zijn bijvoorbeeld als sterretjes aangebracht) zijn ze tussencategorie. Het blijven wel in alle gevallen goedkope en eenvoudige pijpen.


2. Tussenkwaliteit: er is een grote groep pijpen met bovenstaande, goedkope kenmerken, maar met extra elementen die leiden tot de determinatie tussenkwaliteit. In vrijwel alle gevallen gaat het om de toevoeging van een merk. Op de hiel of op de zijkanten van de pijpenkop (of spoor) is een merkteken aangebracht waaraan de maker te herleiden is. Door het toevoegen van dit merk geeft de maker al aan: 'deze kwaliteit is voor mij goed genoeg om potentiële kopers attent op te maken' De pijp zelf is dan nog wel erg standaard en heeft weinig extra aandacht gehad. De pijpen hebben vergeleken met de goedkoopste kwaliteit langere stelen gehad, wat al iets meer vakmanschap van de pijpenmaker vereiste. Een langere steel rookt lekkerder, dus een deel van de kwaliteitsverbetering zit al in die ervaring. De kenmerken van de pijpenkoppen verschillen in deze categorie in zoverre, dat de eenvoudigste geen verschil tonen met een pijpenkop uit de goedkoopste categorie, op het merk na, en de beste er beter verzorgd uitzien, met naast een merk ook een radering rondom de ketelopening. Op de steel (indien een gedeelte aanwezig is) zitten vaak al stempels of raderingen. Het belangrijkste visuele verschil met de hoge kwaliteit pijpen is, dat de pijpenkop niet is geglaasd. dit was een relatief intensieve behandeling van het oppervlak van de pijp met een agaatsteen in een houder. Door de punt van deze steen langs het oppervlak van de pijp te strijken, voordat de pijp werd gebakken, werden de microscopisch kleine kleiplaatjes één kant op gestreken, waardoor het oppervlak licht begint te reflecteren, oftewel, de kop gaat glimmen. Dit laat zich goed zien door de streepjes van de agaatsteenpunt die baan voor baan over de pijpenkop werden gezet.

Andere pijpenmakers kozen voor hun tussenkwaliteit nog niet voor een merk, maar werkten de pijpen met een langere steel wel beter af. Het uiterlijk is soms zelfs geglaasd! Het is algemeen vooral te zien aan een betere oppervlaktekwaliteit, met een radering rondom de ketelopening.

Binnen deze categorie vallen ook de meeste versierde pijpenkoppen. Zolang de voorstellingen niet te ingewikkeld waren en scherp moesten blijven voor de herkenning, waren versieringen niet meer dan een visuele veraangenaming van het oppervlak van een pijp. In tegenstelling tot het glazen was de investering eenmalig en dat was bij het laten graveren van de vorm. De pijp hoefde na uit de vorm te zijn gekomen niet anders behandeld dan de eenvoudigste pijpen en dat was een goede tijdsbesparing.


Voorbeeld: Goudse pijpenkop, langwerpig dubbelconisch (model 1), 1660-1670. Het oppervlak is onbewerkt, maar zonder onregelmatigheden (mogelijk opgewreven). De krassen en vuiltjes zijn hier van het verblijf in de grond. Op de hiel staat het merk HDK. De bovenzijde is gebotterd, dat zie je op de foto weer aan het bovenste stukje dat als een dunne schuine rand eindigt. Vlak onder de bovenrand loopt een radering, helemaal om de pijpenkop. De radering is niet helemaal netjes uitgevoerd. De pijp is helemaal verzorgd op één detail na: hij is niet geglaasd.


Voorbeeld: Goudse pijpenkop en meest waarschijnlijk een kopie daarvan, dik ovaalvormig (model 3), 1775-1800. Het oppervlak is onbewerkt en de kopvorm is goed, maar verslapt geraakt door de snelheid van het maken. Op de zijkant staat het zijmerk man op de stoel. Pijpenkoppen met een zijmerk werden gemaakt als eenvoudig model met een degelijke uitstraling. De steel was kort en het oppervlak hoefde niet geglaasd, vandaar dat de keuze voor een merk op de zijkant (dit staat glazen in de weg) voor de hand lag. Gedurende de hele 18e eeuw hadden dit soort pijpen een spoor en geen hiel.


Voorbeeld: Goudse pijp, lang gerekt dubbelconisch tot al bijna trechtervormig, 1680-1690. De pijp is voor het grootste deel (op kop en steel) van een reliëf voorzien. De kwaliteit van deze reliëfs is gemiddeld en deze pijpen hadden een relatief korte steel. De kwaliteit van deze pijpen zit hem in de aandachtswaarde die door de versiering ontstond en aangezien het thema hier het huis van Oranje was, zal hij vooral door koningshuis-gezinden zijn afgenomen. De pijp was eenvoudig te maken voor de pijpenmaker en dit soort producten zijn meestal niet gemerkt.


3. Hoge kwaliteit: Alle pijpenkoppen die onversierd zijn hebben één ding gemeen: ze zijn geglaasd en ze zijn gemerkt met een stempelmerk. Over het proces van glazen vertelde ik al bij de tussenkwaliteit, maar ik zal het hier herhalen. Glazen was een relatief intensieve behandeling van het oppervlak van de pijp met een agaatsteen in een houder. Door de punt van deze steen langs het oppervlak van de pijp te strijken, voordat de pijp werd gebakken, werden de microscopisch kleine kleiplaatjes één kant op gestreken, waardoor het oppervlak licht begint te reflecteren, oftewel, de kop gaat glimmen. Dit laat zich goed zien door de streepjes van de agaatsteenpunt die baan voor baan over de pijpenkop werden gezet.

Vanuit deze hoek zijn de strepen van het glazen en de glans die dat geeft op de pijpenkop goed te zien. Een topkwaliteit pijp was van kop tot steel geglaasd en met zo'n dichtheid dat alle strepen elkaar vrijwel overlappen. De glans is dan maximaal. Bij minder intensieve uitvoeringen zat er meer ruimte tussen de glaasstrepen en werden de strepen niet over de hele steel doorgetrokken. In het hele traject van het maken van een enkele kleipijp zat in het glazen relatief de meeste tijd.

Het merk op geglaasde pijpen werd met een stempel gezet. Afhankelijk van het model pijp gebeurde dit op de hiel van de pijp of naar de roker toe. Bij rondbodem pijpen werd in plaats van op de hiel op de bodem van de pijp gestempeld, of weer naar de roker toe. Een kenmerk van hoge kwaliteit pijpen zijn de relatief langste steellengtes, die al vroeg konden oplopen tot 60 centimeter! Omdat dit bij de meeste bodemvondsten niet terug te zien is, kan dit determinatiekenmerk zelden gebruikt worden.


Voorbeeld: Goudse pijp, vroeg trechtervormig, 1685-1695. De pijpenkop is zorgvuldig geglaasd en de glans is op de foto zichtbaar. De steel is ook geglaasd. Strak tegen de bovenrand aan loopt een hele keurige radering, helemaal rondom. De pijpenkop is technisch mooi van vorm en de steel die bij dit model hoort kan makkelijk de 60 centimeter hebben gehaald. Op de hiel staat het merk muis gekroond (1683-1695).


Handige tips

Er zijn behalve deze basisregels nog een hoop extra's en uitzonderingen. Het zou niet handig zijn ze allemaal op deze pagina te zetten, maar voel je vrij om te browsen tussen de vele informatiepagina's op deze site, die allemaal wel ergens een tipje van de sluier oplichten. Het handboek van Don Duco uit 1987, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, zou eigenlijk op je bureau moeten liggen, daar heb je het meest aan. Ondanks het overzichtelijke formaat is er erg veel informatie in geperst en deze informatie is nog (nauwelijks) verouderd. Achter in dit boek staat een lijst met deductieve gegevens, aan de hand waarvan je een heel eind komt met de ouderdomsbepaling van vondsten.

Verder kan ik via de link onderaan elke pagina ge-e-maild worden voor goede raad, maak daar rustig gebruik van.

Een handige tip met betrekking tot determineren is het Goudse bijmerk, dat je veel op pijpenkoppen ziet.


Het Goudse bijmerk is een Gouds wapenschild op de zijde(n) van de hiel of onderaan de pijpenkop. Boven het schild (waarop zes sterren met een verticale band ertussen) staat vaak een S. Meer informatie over dit bijmerk staat hier, maar voor de determinatie is het goed om te weten dat het schild gezet is tussen 1739 en 1960, en met S maar tussen 1740 en 1830. Dat houdt in ieder geval in dat een pijpenkop met wapenschildjes nooit ouder is dan 1739, en dat als een late, overbelaste ovaalvormige pijpenkop Nog een S heeft boven het wapenschild, dan is ie nog van vóór 1830. Andersom wekt het niet. Een pijp zonder wapenschild kan altijd gemaakt zijn en een pijp met een wapenschild zonder S is ook normaal geweest.


Gekke vormen en versieringen

Wat heel goed kan is dat je een pijpenkop voor je hebt liggen die niet in het hierboven beschreven plaatje past. In de periode van grofweg 1600 tot en met 1800 zijn er niet veel extra vormen bedacht en gemaakt, maar ze zijn er wel. Na 1800 en vooral na 1850 wordt de gebruikte standaard met zijn beperkte zes vormen aangevuld met zo ongeveer alles wat de fantasie toeliet. Een uitgebreide beschrijving hiervan zal ook op deze site komen te staan. Als de pijp niet de kenmerken heeft van een goed verzorgde 18e eeuws model, dan is de kans groot dat je een pijpenkop van na 1850 voor je hebt. Sommige modellen zijn tot 1960 verkocht, dus een datering van deze modellen is al iets specialistischer.