Naar het zich nu laat aanzien zijn de oudste pijpen, die ook wel met 'eerste generatie pijpen' worden aangeduid, vanaf 1570 ontwikkeld in Engeland. Met een kleine achterstand is de productie van kleipijpen ook in Nederland van de grond gekomen. De oudst hier aangetroffen pijpen worden gedateerd rond 1580 en zijn nog uitermate zeldzaam.
Eerst is bij het maken van pijpen om tabak te roken de Engelse invloed groot. De Britten nemen de kennis mee van huis en brengen het hier over. Sommige Engelse pijpenmakers beginnen hier aan tijdelijke of blijvende pijpenmakerij. De fase waarin pijpen hun kenmerkende dubbelconische vorm krijgen ligt tussen 1615 en 1625. Tot die tijd zijn de eerste generatiepijpen niet erg uitgesproken in vorm, of zelfs in grootte. Dat komt onder andere door het feit dat er nog weinig concurrentie is, er heeft nog geen standaardisering plaatsgevonden. De hoogte van de kop, gemeten vanaf de bovenkant van de hiel met de as omhoog, ligt tussen de 2 en 3 centimeter en is gemiddeld genomen klein.
De mooie afwerking van pijpen en het plaatsen van een hielmerk wordt in deze periode al ontwikkeld, de dateringscriteria zijn daarom de nog niet geünificeerde vorm en de relatief kleine omvang van de pijpen. Let op: hele kleine dubbelconisch gevormde pijpen zijn eerder proefpijpen met een gelijkwaardige vorm aan hun tijdgenoten, dan eerste generatiepijpen. Deze pijpen worden beschreven in het hoofdstuk 'Kleine proefpijpen'.
Kenmerken:
- Zeer vroege pijpen hebben vaker een snijfilt dat een gebotterde bovenrand. Dat wil zeggen dat de rand van de kop recht is afgesneden en niet met een werktuigje is afgerond, zoals bij latere pijpen meestal het geval is. In Engeland blijft de traditie van een snijfilt echter gedurende de hele levensloop van de kleipijpenindustrie bestaan, dus het zegt niet alles. Ook bestaan er vroege gebotterde pijpen. Na de standaardisering naar het Hollandse dubbelconische model zijn deze Nederlandse pijpen allemaal gebotterd.
- Een ongeglaasd oppervlak met wat krimpscheuren of andere fouten waaruit een geringe kleibeheersing blijkt. Het glazen van het oppervlak wordt iets later ingezet en is nog niet altijd netjes uitgevoerd. Ook is er niet altijd gebruik gemaakt van agaatsteen, zodat ondanks het glazen er geen specifieke glans is ontstaan. Nog steeds is dit geen garantie voor een vroege datering. de laagste kwaliteit pijp zal altijd onbehandeld (ongeglaasd) blijven.
- Relatief kleine modellen, zelfs in verhouding tot de eerste dubbelconische pijpen wijzen richting een vroege herkomst. Toch wordt vaak de standaard vergissing gemaakt om te denken dat kleiner automatisch ouder is. Dat is zeker niet het geval. Erg kleine dubbelconische proefpijpjes bijvoorbeeld, gemaakt om exclusieve tabak mee te proeven, zijn zo oud als hun uiterlijke vorm aangeeft. Een gebalanceerde dubbelconische vorm geeft dus eigenlijk al aan dat een pijp later in de ontwikkeling is gemaakt en minder oud is.
De vorm zegt uiteindelijk het meest en veel eerste generatieproducten blijven lastig te dateren.
Schematische tekening van een eerste generatie kleipijp (links) en van een dubbelconische pijp (rechts).
De tekeningen zijn voor iconisch gebruik op deze site en voor onderzoeksverslagen en geven globaal de belangrijkste vormkenmerken weer. De periode tussen de pijpen bedraagt ongeveer 30 jaar (De eerste is van 1595, de tweede is uit 1625).
Verschillen tussen de twee afbeeldingen zijn onder andere:
- de bovenrand (snijfilt ten opzichte van gebotterd)
- de radering (aanwezig op de dubbelconische pijp)
- de uitgebalanceerde en technisch uitgewerkte dubbelconische vorm van laatstgenoemde pijp.
- een opzichzelfstaande hiel als onderdeel van de pijp, in tegenstelling tot het op steelhoogte afgesneden standvlak van de vroege pijp.
Deze pijp is ongeglaasd en aan oppervlaktebewerking is weinig gedaan. De bovenrand is recht afgesneden (een zogenaamd snijfilt). De hiel gaat over in de steel, er is geen merk aangebracht. De steel is onregelmatig en niet erg lang geweest. De lengte van de kop, over de as gemeten, is 26 mm. De verkleuringen komen door bodemomstandigheden. Gevonden in een beerput op de Stopera locatie, Amsterdam.