Bas Konijnendijk, Gouda, (2015, 2020) 2023
Opvallende feature:
- Jonaspijpen dragen initialen van voornamen op de steel, niet per se van een achternaam.
Ergens tussen 1645 en 1650 begint de Goudse pijpenmaker Reijnier Janszoon Blom met het zetten van het merk goudsbloem. Het merk verwijst
naar zijn naam, Blom, en waarschijnlijk ook naar zijn herkomst, uit Gouda. Het enige andere merk dat een staande bloem en face afbeeldt, tulp, bestaat dan al, maar blijkbaar is het niet voldoende een probleem dat de sterk gelijkende merken naast elkaar blijven bestaan. Om daar nog even op door te gaan: het merk tulp
gaat met z'n tijd mee en verandert gaandeweg naar een eigen, meer herkenbare vorm, terwijl het merk goudsbloem in 1703, na het gebruik door de weduwe van Reijnier Blom, Jacomijntje Jonathan, niet
meer wordt voortgezet (Lit. 2). Pijpen die zijn gemerkt met het merk goudsbloem zijn daarom een voorbeeld geworden van hoe de producten van
een enkele pijpenmaker en zijn vrouw er gedurende de tweede helft van de 17e eeuw uit zien.
Tijdens de laatste fase van opgravingen aan de Koningshof, in 2014, vindt Archeomedia een grote stort misbaksels van Reijnier Blom en zijn weduwe. De stort ligt op de locatie van hun toenmalige
woon- en werkplaats en dateert uit de periode 1685-1700, mogelijk nog iets later. Behalve een assortiment aan verschillende modellen pijp werden er bij Reijnier Blom ook pijpaarden beelden
gemaakt en gebakken. Omdat een chronologie voor deze aparte materiaalgroep ontbreekt en lastig te maken is, is de combinatie met goed te dateren kleipijpen een gelukkige bijkomstigheid.
In eerste instantie dateer ik de stort verkeerd en schrijf hem in zijn geheel toe aan Reinier Blom. Dat komt vooral door een soort vooringenomenheid de stort toe te schrijven aan de belangrijkste producent en vormgever van het merk. Dit is dan ook wat ik in 2015 in het rapport van Archeomedia heb gepubliceerd. Maar op basis van de beschrijvingen van de gevonden modellen is eigenlijk vrij eenvoudig te ontcijferen dat de stort van een iets latere periode moet zijn geweest en daarom aan zijn weduwe gekoppeld kan worden. Zo is het merk goudsbloem van Reinier Blom bekend, terwijl er in deze stort erg weinig gemerkte pijpen voorkwamen. De productie was voor het grootste deel gericht op eenvoudige modellen. Deze eenvoudige modellen zijn in twee categorieën onder te verdelen. De categorie eenvoudige trechters hebben een vorm die al enigszins doorontwikkeld is en qua datering passen in de periode 1690-1700. Juist deze groep leidt nu tot een latere datering. De tweede categorie zijn de modellen met een reliëf. Ze zijn goed te maken zonder al te veel verplichte vakkennis. Hoewel de vormen waarschijnlijk zijn gegraveerd in de tijd dat Reinier Blom nog zelf voor zijn productie zorgde, de Jonaspijpen dragen tenslotte nog de initialen R. I., zijn ze ook erg versleten en niet meer opgehaald. Dus ondanks hun wat bejaarde vorm, die qua vormdatum rond 1680 ligt, is de productie van een later periode en dat ligt in lijn met het idee dat Jacomijntje Jonathan tot 1703 is blijven produceren, maar zich daarbij alleen nog richtte op de productie van eenvoudige modellen. Dit is lucratief genoeg gebleken om nog achttien jaar door te blijven werken.
Met de oude modellen van Reinier Blom en de nieuwe modellen van Jacomijntje Jonathan zaten er een tien of elftal verschillende modellen in de stort. De onzekerheid over dit ene extra model komt voort uit de vondst van losse stelen met een decoratie van leliemotieven die niet zijn gestempeld, maar in de mal zijn aangebracht en dus op de steel liggen. De kop van dit model is onversierd geweest, de vorm zal niet zichtbaar afgeweken hebben van andere onbewerkte koppen. Omdat er geen koppeling is tussen deze stelen en de gevonden koppen, kan het soortenaantal als tien, of elf beschouwd worden. Wat opvalt wanneer alle modellen als groep worden bekeken, is dat negen van de elf pijp modellen van de eenvoudige categorie is. De pijpen voor de rijkere roker zijn beter afgewerkt en hebben een langere steel. Ze zijn lastiger om te maken, omdat deze steellengte meer vakmanschap vraagt, en het glazen van dit soort pijpen is erg arbeidsintensief. Juist deze categorie is van een merk voorzien. Reijnier Blom was in staat om deze hoge categorie te leveren, blijkt uit de vondsten. Zijn opvolger, zijn weduwe, waarschijnlijk niet meer en dit verklaart de afwezigheid van de exclusievere modellen als groep. De twee modellen die hij maakte in zijn werkplaats waren van een laat dubbelconische type, uitgestrekt en al een beetje trechtervormig. De kop van het eerste model was 40 mm hoog, die van de andere 35 mm. Er bestaat in deze periode een 'tussensegment' van pijpen met een langere steel, niet geglaasd, maar wel met een merk. Ook dit model zat in de vormbestanden van Reinier Blom. De drie modellen zijn qua vormdatum te dateren rond 1680 en zijn tegen het eind van zijn leven gemaakt.
Bij de eenvoudige modellen valt het op dat de vorm, die bij de hoogste kwaliteit pijpen nog dubbelconisch van hoofdvorm is, al meer naar een trechtervorm gaat. Opvallend omdat normaliter de beste categorie pijpen het meest modieus is en daarom kenmerken bevat van de laatste ontwikkelingen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de hoge kwaliteit pijpen nog stammen uit de arbeidsperiode van Reinier, terwijl de eenvoudige trechtervormige pijpen nieuwe toevoegingen zijn van Jacomijntje. Zij zal de hoge kwaliteit niet meer zelf hebben geleverd en de gevonden luxe pijpen zijn overblijfselen uit de keuken van Reinier.
Het standaard aanbod van deze pijpenmakerij bestaat uit vier soorten eenvoudige pijpen, waarvan er één helemaal onbewerkt is, terwijl de overige drie modellen zijn voorzien van van elkaar
verschillende tudorrozen. Deze tudorrozen heten ook wel stippenrozen, in dit geval opgebouwd uit 7, 9 en 11 stippen. Omdat ik mij moeilijk kan voorstellen dat deze stippen erg veel uitmaakten
voor de koper bij het maken van een modelkeuze, zou er een relatie kunnen bestaan met bijvoorbeeld de steellengte.
Als bijproductie leverde Reinier en Jacomijntje verschillende gedecoreerde pijpjes. De kwaliteit van de decoraties is niet erg groot, maar voldoet aan de normen van het standaardaanbod uit deze
periode. Behalve de eerder genoemde pijpen met een Fleur de Lis motief op de steel (niet gestempeld) zaten er in de stort fragmenten van een eenvoudige pijp met een melkboerin op de zijden
van de ketel, een Oranjepijp met een korte steel die voor een derde was gedecoreerd en een Jonaspijp, die op de zijden van de steel was gemerkt met de initialen R en I. De kwaliteit van de
graveringen, als graadmeter van de slijtage aan de pijpenmallen, is laag. De mallen zijn al enige tijd in gebruik geweest en de scherpte is van de voorstellingen af.
Beschrijving van alle modellen die zijn aangetroffen in de fabrieksstort van Jacomijntje Jonathan:
1. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. Geen radering, maar een snede rond de ketelopening. Ongeglaasd, maar wel netjes getremd. Vormdatum 1690-1700.
2. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. Geen radering, maar een snede rond de ketelopening. Ongeglaasd, netjes getremd. Op beide zijden een zevenstippige tudorroos. Vormdatum 1690-1700.
3. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. Geen radering, maar een snede rond de ketelopening. Ongeglaasd, netjes getremd. Op beide zijden staat een vijfstippige tudorroos met vier kelkbladeren. De kelkbladeren worden als een streep tussen de stippen weergegeven. Vormdatum 1690-1700.
4. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. Geen radering, maar een snede rond de ketelopening. Ongeglaasd, netjes getremd. Op beide zijden staat een zevenstippige tudorroos met vijf kelkbladeren er omheen. Vormdatum 1690-1700.
5 . Eenvoudige kop van onbekend model, gezien de steekdikte uit de periode 1675-1685. De steel van deze pijp is 10 mm dik en bevat een gravure van een negental Franse lelies in ruit, dicht tegen elkaar aan. Het patroon is drie ruiten in het midden, aan weerszijden geflankeerd door twee ruiten die in de holtes van de middelste drie ruiten liggen. De steel is niet geglaasd en netjes getremd.
6. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. De ketelopening is alleen gebotterd. Ongeglaasd, maar wel netjes getremd. op beide zijden staat een melkboerin. De afbeelding bedekt bijna de hele zijkant van de pijpenkop en toont een vrouwfiguur in een eenvoudige jurk en met een platte hoed, die een juk draagt waaraan twee emmers hangen. Vormdatum 1680-1690, mogelijk nog van Reinier Blom.
7. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. De ketelopening is alleen gebotterd. Ongeglaasd, maar wel netjes getremd. Op de linkerzijde staat het wapen van prins Willem III afgebeeld, tussen takken met oranjeappels, op de rechterzijde staat een afbeelding van prins Willem drie te paard, ook tussen takken met oranjeappels. De steel is direct achter de hiel versierd met ranken vol oranjeappels en wordt na 7 cm afgesloten met een dunne band bloempatronen. Vormdatum 1680-1690, nog van Reinier Blom.
8. Eenvoudige trechter van 40 mm hoog. De ketelopening is alleen gebotterd. Ongeglaasd, maar wel netjes getremd. Jonaspijp van laat type, zeer gestileerd haar en gezicht, gezicht midden op de kop, met puntsik tegen de steel aan. De afgeplatte walvis is ook gestileerd en over de volle 9 cm geschubd. Tussen de pijpenkop en de walvisbek staan initialen, links de R en rechts de I, naar Reijnier Janszoon. Vormdatum 1680-1690, nog van Reinier Blom.
Bijzondere uitvoering van één van de Jonaspijpen. Degene die de pijp heeft afgewerkt heeft met een radeermesje, bedoeld om een radering mee langs de bovenrand van de pijpenkop te zetten, een aantal lijnen getrokken over het voorhoofd en de onderkant van de pijpenkop. De versiering heeft weinig meerwaarde en het kan zelfs zijn dat bij ontdekking van de extra lijnen na het bakken besloten is de pijp als onverkoopbaar weg te gooien. De indruk die je krijgt bij het lijnenspel is dat een jong iemand wat heeft zitten spelen. Saillant detail is dat geen van de pijpenkoppen uit de stort, uit de gedateerde periode, langs de kopopening is geradeerd. Het gereedschap was ondanks dat in huis.
9. Middenklasse laat dubbelconische/trechterpijp van 40 mm hoog. Geradeerd rond de ketelopening. Ongeglaasd, maar wel netjes getremd. Gemerkt met de goudsbloem. Vormdatum 1675-1685, nog van Reinier Blom.
10. Goede laat dubbelconische/trechterpijp van 35 mm hoog. Geradeerd rond de ketelopening. geheel geglaasd en netjes getremd. Gemerkt met de goudsbloem. Vormdatum 1675-1685, nog van Reinier Blom.
11. Goede laat dubbelconische/trechterpijp van 40 mm hoog. Geradeerd rond de ketelopening. geheel geglaasd en netjes getremd. Gemerkt met de goudsbloem. Vormdatum 1675-1685, nog van Reinier Blom.
Op basis van steelfragmenten is een extra typering toe te voegen. zo zijn pijpen van de hoogste kwaliteit voorzien van een zwaartepuntdecoratie op de steel. Dit houdt in dat de versiering op die
plek van de steel is aangebracht dat het gewicht tussen kop en steel gelijk is verdeeld, dit houdt het prettigst vast voor de roker. De versiering zelf bestaat uit niet veel meer dan enkele
geradeerde banden, afgezoomd door een rondjes-motief van een rolstempel. Behalve op geglaasde stelen komt het motief ook voor op ongeglaasde stelen uit deze stort. Mogelijk hoort dit bij het
ongeglaasde, maar gemerkte model.
Een tweede type radering zit op pijpen van het eenvoudige type, maar is minder algemeen. Geradeerde banden worden afgewisseld door een rolstempel motief van stippen en kruizen. Ook het
gestempelde lelie motief komt nog voor, als in kleine stempels van vier bij elkaar gezette ruiten, per groep onderbroken door een enkele radering over de steelbreedte.
Het is hierdoor goed mogelijk dat er op basis van kleine kenmerken, maar vooral op basis van niet meer te controleren steellengtes, meer modellen werden aangeboden.
Het aanbod van Jacomijntje Jonathan, te midden van de groeiende concurrentie op de Goudse markt, is de eenvoudige, maar goed verkopende soort. Er viel van te leven, maar het zal hard werken voor weinig geld zijn geweest. Er viel meer te halen uit de export van de duurdere categorie pijpen, die haar man nog wist te maken. Ook pijpaarden beelden en knikkers zaten in de productlijn, een manier om nog wat extra geld er bij te sprokkelen. Het laat zien dat er binnen het door concurrentie groeiende vakmanschap binnen Gouda nog steeds plaats was voor producenten van eenvoudige rookwaar en dat die met het maken van voornamelijk anonieme en eenvoudige pijpen nog steeds een afzetmarkt hadden. Opvallend is het lange doorgebruiken van oude persmallen naast het aanbod van pijpen met een moderne vormgeving, zelfs binnen de eenvoudige categorie. Dat maakt determinatie lastig en vereist extra aandacht. Het materiaal uit de stort heeft een datering tussen 1675 en 1700, de jongste modellen zijn bepalend voor de stortperiode.
Extra:
Naast kleipijpen blijkt er ook plaats te zijn geweest voor de productie van pijpaarden beelden. Hiervan zijn een aantal fragmenten geborgen. Ook een enkele van pijpenklei gemaakte knikker zat in de stort. De pijpaarden beeldfragmenten die zijn gevonden zijn van een mannelijk en een vrouwelijk mensfiguur. In het rapport van Archeomedia staat een volledig beeld, dat uit drie stukken te herstellen viel.
Bij overige vondsten hoort dit fragment van een kleiring. Het is productieafval. Wanneer een aantal pijpen in een pot opgestapeld werd om te bakken, werd ze op haar plaats gehouden door ringen van vlot geknede klei, die na het bakken verwijderd werden. In Gouda worden dit soort ringen regelmatig tussen het misbaksel afval aangetroffen. De ringen waren een industriële toevoeging en voor eenmalig gebruik. Daarom zien ze er vaak slordig uit en staan er vingerafdrukken in. Een heel enkele keer staat er een aanwijzing op in okerkleurige verf.
Behalve aan de verkleurde kleiring was aan een aantal niet afgebeelde fragmenten kleipijp te zien dat het te heet was geworden in de oven. De pijpen worden geel of gevlamd van kleur, buigen, breken of versinteren zelfs.
Geel tot geelbruin gevlamde pijp met een licht verglaasd oppervlak, het resultaat van een te hoge oventemperatuur.