vrije vorm, 1800-1960


In de 19e eeuw gaat het bergafwaarts met de (Goudse) kleipijpenindustrie. In de eerste plaats komen er vanaf het einde van de 18e eeuw een aantal alternatieven op de markt om tabak mee te roken, te snuiven of te pruimen. Vanaf de 19e eeuw worden pijpen van steeds meer verschillende materialen gemaakt en deze pijpen concurreren met de kleipijp. De lang gesteelde Gouwenaar raakt als pijp uit de mode en Gouda zelf raakt zijn koppositie als pijpenproducent kwijt. Aan een hoge kwaliteit hoeft niet meer te worden voldaan en dat is terug te zien aan de op klassiek model gebaseerde pijpen die nog wel in Gouda worden gemaakt. De afwerking krijgt een steeds haastiger uiterlijk en rond 1900 volstaat ook het opwrijven van het pijpenoppervlak, in plaats van het arbeids-intensievere glazen. Begin 20e eeuw worden gietpijpen uitgevonden, als laatste alternatieve techniek voor kleipijpen. De geglazuurde versies staan nog regelmatig te koop in antiekhandels en zijn bijvoorbeeld bekend als doorrokers.

 

De kleipijp zelf vecht voor zijn voortbestaan. Na 1800 ontstaan schoorvoetend de eerste afwijkingen op het vaste arsenaal en vanaf de tweede helft van de 19e eeuw wordt de kleipijp een nieuw leven ingeblazen als de gestandaardiseerde vormgeving helemaal wordt losgelaten. Onder invloed van productie uit het buitenland ontstaat er een uitgebreide vormtaal die vrijwel eindeloos lijkt. Nieuwe modelvormen worden toegevoegd, er komen pijpen voor shagtabak, voor het oproken van sigaren en sigaretten en allerlei fantastische en vaak kitscherige voorstellingen en motieven worden op het oppervlak van de pijp geplaatst. Ook worden er steeds vaker pijpen in rode of zwarte klei uitgevoerd. De messingen mal, waar pijpen van oudsher in worden geperst, leent zich uitstekend voor driedimensionale vormgeving en gezichten van bekende wereldburgers of fantasiefiguren worden tot pijp gemodelleerd. De paar grote pijpenindustrieën die over zijn leveren, al dan niet op maat, tot 1200 verschillende modellen tegelijk. Van dit aanbod bestaan soms nog schitterende catalogi.

 

Overigens is er in de 19e eeuw ook sprake van een uitbreiding op de tot dan toe witte kleur van pijpen. Eerst wordt de kleur rood toegevoegd, vanaf 1820 ongeveer, tien jaar later, vanaf 1830, ook zwart. Aan het einde van de 19e eeuw beginnen er experimenten met verf en glazuur.


Zoals te lezen is in het artikel over Willem Begeer zijn er in de eerste kwart van de 19e eeuw nog weinig veranderingen. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw komt er vaart in en dat is weer terug te zien in de verschillende pijpenkoppen uit de stort van Hendrik van der Pool. Vormen die al bestonden en ook deze eeuw blijven bestaan zijn:


Ovaalvormige pijpen (maar van het overbelaste model), kromkoppen en rondbodems.

Nieuw zijn:

Peter Dorni pijpen

Sigarenpijpen in de vorm van ovaalvormige koppen en kromkoppen. Het gaat hier om sterk verkleinde modellen.

Voorbeeld van een Peter Dorni pijp, een op Duitse modellen gebaseerde rondbodem.


Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw groeit het aantal verschillende modellen explosief. Veel voorkomende vormen zijn:

Sigaren- en sigarettenpijpen (een klein model).

Shagpijpen (een kleiner model pijpenkoppen voor andere tabak)

Bekers en doetels (in vorm afgeleid van de rondbodems)

Isabé's (ontworpen en populair in Nederland)

Elleboogpijpen

Hoornmodellen

Mosterdlepel modellen

Omgezette koppen

Engels model


Hier onder staan een aantal voorbeelden van nieuwe vormen met een eigen modelnaam. Elk model heeft een eigen pagina.


Shagpijp met een lob op de naden van de pijpenkop. Op de steel staat een reclamelogo.

Korte Isabé

Elleboogpijp. Achter de breuk op de steel zit normaal een ronde knop, waarachter een korte gebogen steel zit met een plat mondstuk.

Hoornmodel, of hoornpijp

Mosterdlepel model

Omgezette pijpenkop.

Engels model