Wat is een kleipijp?


Het begint allemaal met tabak.

Van de bladeren van de tabaksplant kunnen gedroogde, rookbare snippers gemaakt worden. Dat hadden de Indianen ontdekt, die de planten in hun omgeving hadden groeien. Zij rookten de tabak niet zoals wij het zijn gaan doen, maar om ceremoniele redenen. Tabak heeft licht drogerende eigenschappen zonder bijwerkingen, behalve dat het zeer verslavend is. En, zoals de laatste decennia is gebleken, het is ook niet erg goed voor de gezondheid.

Als positief effect werkt tabak tijdelijk ontstressend en het heft honger en dorstgevoelens gedeeltelijk op. Als deze effecten in het westen bekend worden, dat duurt nog bijna een eeuw, is het ook geen wonder dat juist zeelieden en soldaten gaan roken om hun levensomstandigheden te verzachten.

 

Om de tabak te kunnen roken is een pijp nodig. En zo’n pijp heeft te voldoen aan een paar eigenschappen die het roken mogelijk maken. Ten eerste heb je een soort klein potje nodig waar je de tabak in stopt, dit is de pijpenkop. Het potje moet niet te groot zijn. Er hoeft maar een beetje tabak te worden gerookt om het effect te bemerken. In de begindagen van het roken was tabak ook een schaars en prijzig artikel. De eerste pijpenkoppen zijn zo groot als een vingerhoedje. Door gewenning aan tabak, het toenemen van de beschikbaarheid en het afnemen van de prijs werden de koppen steeds ruimer.

 

Aan het potje moet een buisje zitten, zodat je de rook van de smeulende tabak op kan zuigen. Om alles op te maken is het handig als het buisje, de pijpensteel, aan de onderkant van de pijpenkop zit. En de kop moet zo aan het buisje zitten dat de tabak er niet uitvalt als je rookt.

Als je rook opzuigt van iets dat brandt of smeult, dan is de rook heet. Daarom is het prettig als de pijpensteel lang is. Tien centimeter werkt al een beetje, maar het lekkerst is toch als de steel minimaal twintig centimeter lang is. Dan is de rook koel genoeg en ook al iets minder scherp. Een nog langere steel zorgt, door vermenging met schone lucht, voor een nog koelere en mildere smaak.

 

De functionaliteit bepaalt de basale vorm van een pijp.

Om van die vuurvaste pijpjes te maken werd pijpenklei gebruikt. Die klei was al heel lang bekend en heette nog geen pijpenklei, maar werd vooral gebruikt om beeldjes mee te maken. De klei was heel fijn en soepel en spierwit, want er zat geen ijzer in, zoals in veel andere klei wel. De klei werd ook nog eens vakkundig schoongemaakt, zodat er geen enkel kiezeltje meer in zat, want dat zou alleen maar voor problemen zorgen. Een pijp uit de hand maken geeft een lelijk resultaat of duurt in ieder geval te lang voor massaproductie. Daarom werd er voor gekozen om de pijpen in vormen te persen, net als de beeldjes. Zo zagen de pijpjes er meteen netjes uit en het ging ook best snel. Dat laatste was erg belangrijk, want er gingen steeds meer mensen roken (en ook steeds vaker).

 

De oorspronkelijke Europese pijpen waren van fijne pijpenklei en werden in een vorm geperst. 

Maar hoe zit het nu verder met die vorm? Hij was functioneel, goed, maar er is toch meer aan dan een potje met een steel. Er is vanaf het begin een beeld geweest van hoe een pijp er uit zou moeten zien. Voor zover ik weet is het niet uit geschreven bronnen bekend, maar er is geopperd dat de indiaanse ceremoniële pijp (en die is waarschijnlijk ook als curiositeit meegereisd naar Europa) tot voorbeeld heeft gediend. Als je een indianenpijp ziet, dan is de gelijkenis met onze kleipijpen niet direct sprekend. De basale vorm is wel hetzelfde. Maar het zou verklaren waarom onze pijpen vanaf het begin een hieltje of een spoor aan de onderkant van de pijpenkop hebben gehad. Die hadden indianenpijpen namelijk ook.

 

De hiel van een stenen pijp heeft eigenlijk geen functie.

Precolumbiaanse pijp van het Amsterdam Pipe Museum, APM 434, foto is van het Amsterdam Pipe Museum.

 

Als je pijpenmaker bent zorg je ervoor dat je pijpen er netjes uitzien. Dat verkoopt goed. Randjes en naadjes die na het persen nog zichtbaar zijn haal je weg. Naarmate er meer gerookt wordt en het werk van steeds meer verschillende pijpenmakers toeneemt, wordt deze afwerking steeds belangrijker. Dus worden er schoonheidstrucjes ontwikkeld. De bovenkant van de pijpenkop wordt afgerond (gebotterd), er wordt een radering langs deze bovenkant gezet. Niet alleen de naden worden weggestreken, maar het hele oppervlak van de pijp kan (met een speciaal daarvoor geschikte agaatsteen) worden opgestreken, waardoor de pijp zelfs gaat glimmen. Er ontstaan hele mooie pijpen om te zien.

 

Een merk is een reclame-uiting.

Omdat een pijpenmaker nu eenmaal graag wil dat de mensen alleen bij hem pijpen kopen en niet bij iemand anders, gaan ze hun mooi afgewerkte pijpen ook nog eens merken met hun eigen specifieke merk. Dat pijpenmakersmerkje kwam op de hiel. Zo werd de hiel ineens functioneel. Later kwam er een merkvorm bij. De goedkope categorie pijpen kreeg een merk op de wand van de kop. Die zat al in de persvorm en hoefde niet meer apart te worden gezet. Zelfs de steel van de pijp werd gebruikt voor reclame. In de 17e eeuw al via stempels, of in sommige gevallen door de naam van de pijpenmaker langs de stel te zetten. Later, vanaf de 18e eeuw, ontstaat een rolstempel waarmee de naam in kleine letters dwars op de steel wordt gezet.