Wijerfouten


De wijer (van het Engelse 'wire') was de draad waarmee het steelgat van de pijp werd gemaakt. Bij te weinig accuraatheid ontstonden fouten die de pijp onbruikbaar maakten. Zo kon de opening naar de kop dicht blijven, of er werd juist een gat door de pijpenkop geprikt. Ook de steel zelf werd wel eens zijdelings doorboord.


Pijp uit een stort van Willem Begeer, 1827-1844. De wijer heeft vlak achter de pijpenkop te hoog gezeten en daardoor is het rookkanaal zichtbaar geworden door de klei heen. De pijp trekt dan niet meer en is onrookbaar geworden.

Pijp van Goedewaagen, 1890-1900. De wijer is aan de bovenkant van de steel te hoog gegaan en al is er geen gat ontstaan, het oppervlak is te dun geworden om de pijp nog te kunnen verkopen.

Het is niet helemaal fout gegaan met de wijer. Dat de wijer in de wand van de pijpenkop prikt gebeurde zelfs zeer regelmatig. Vaak zie in pijpenkoppen nog een soort kleipropje zitten, of een geultje, als resultaat van het even snel doorstoten van het rookkanaal naar de ketel. Hier is het wel erg zichtbaar, de wand zal ook kwetsbaarder zijn geweest door de actie. Soms heeft de wijer door de kop heen geprikt en zie je een gaatje zitten. De pijp is dan niet meer bruikbaar.

Aan deze pijpenkoppen uit een stort van Willem Begeer is te zien dat de wijer zo in de binnenkant van de pijp heeft geprikt, dat er aan de buitenkant een bobbeltje zichtbaar is. Dat is meestal geen goed teken, want de wand is daar dun geworden. Het enige dat nog erger is, is door de wand heen prikken.


20e eeuw, uit de fabriek van P. van der Want aan de Kuiperstraat. De wijer is door de andere kant van de pijpenkop heengegaan. De pijp is, als resultaat, lek en onbruikbaar.