Eind 17e eeuw komen er opnieuw decoratieve thema's op pijpen in gebruik. Vanaf 1675 beginnen Goudse pijpenmakers eenvoudige modellen te maken, met eenvoudige decoraties op de zijden. Het gebruik is dat er meestal per helft een andere afbeelding staat, soms duidelijk gerelateerd, soms met een verband dat ver te zoeken is (in ieder geval voor ons nu).
Tot de vroegste thema's horen pijpen die op de kop een boer en boerin (of twee boerinnen) met een juk met melkemmers tonen. De voorstellingen zijn erg simplistisch maar zijn de aanzet van minutieus gegraveerde pijpen later.
Het thema met boeren en boerinnen is vooral in Gouda uitgebreid op pijpen gegraveerd en maar mondjesmaat in andere plaatsen. Daarom ik ik er vooralsnog van uit dat vrijwel alle pijpen op deze pagina Gouds zijn. Wanneer dat niet zo is wordt de herkomst in de tekst vermeld.
Dubbelconische pijpenkop uit de periode 1685-1700. Op de linkerzijde staat een boerin op een ondergrond van gras. Ze draagt een juk met daaraan twee emmers (melk). Met haar handen houdt ze de touwen van de emmers vast. Haar armen zijn weergegeven als een dikke lijn. Ze draagt een wijde gebloemde rok en een brede hoed. Boven de rok draagt de boerin een soort vest of jasje dat is gearceerd. Details zijn minimaal en versleten. Op de andere zijde is een koe afgebeeld, met de kop naar links. De koe staat op een ondergrond van gras. Onder deze ondergrond is nogmaals een horizontale lijn met gras gegraveerd. De koe is stilistisch weergegeven, maar wel herkenbaar. De helften zijn nog niet gekaderd door een stippen- of parelnaad langs de vormnaden.
Dubbelconische pijpenkop uit de periode 1685-1700. Op de linkerzijde staat een boerin. Ze draagt een juk met daaraan twee emmers (melk). Met haar handen houdt ze de touwen van de emmers vast. Haar armen zijn weergegeven als een dikke lijn. Ze draagt een wijde geruite rok en een brede hoed. Details zijn minimaal. Boven de rok draagt de boerin een soort vest of jasje met zakken of een eenvoudige versiering. Op de andere zijde is een zittende vos afgebeeld, die een lange pijp aan het roken is (zie voor de pijp vooral de laatste foto). De vos is stilistisch weergegeven, maar wel herkenbaar. De helften zijn nog niet gekaderd door een stippen- of parelnaad langs de vormnaden.
Dubbelconische - tot trechtervormige pijpenkop uit de periode 1685-1700. Op beide zijden staat (min of meer) dezelfde voorstelling. Een boerin draagt een juk met daaraan twee emmers (melk). Met haar handen houdt ze de touwen van de emmers vast. Haar armen zijn weergegeven als een enkele lijn. Ze draagt een wijde rok en een brede hoed. Details zijn minimaal. De rok heeft een soort voorschort, het lijf heeft een open hals. Zelfs een gezicht is niet zichtbaar, andere kenmerken (zoals haar) zijn er niet. De helften zijn nog niet gekaderd door een stippen- of parelnaad langs de vormnaden.
Trechtervormige pijpenkop uit de periode 1690-1710. Op beide zijden staat (min of meer) dezelfde voorstelling. Een boerin draagt een juk met daaraan twee emmers (melk). Met haar handen houdt ze de touwen van de emmers vast. Ze draagt een wijde rok en een brede hoed. Details zijn minimaal. De emmers tonen horizontale biezen, de rok heeft onderaan drie horizontale banden, het lijf heeft een V-hals. Ogen, neus en mond zijn niet zichtbaar, meer kenmerken (zoals haar) zijn er niet. De kophelften zijn nog niet gekaderd door een stippen- of parelnaad langs de vormnaden.
Trechtervormige pijpenkop uit de periode 1690-1710. Op de linkerzijde staat een boer. Hij draagt een juk met twee houten emmers. Met zijn handen houdt hij de touwen van de emmers vast. De boer draagt een kniebroek met knopen en een hoge bolhoed. Boven zijn broek draagt hij een jasje met zakken en een veelknopige sluiting. Bij zijn nek zit een herenkraag of roezel kraag (ruches). Het heeft er alle schijn van dat de boer in zijn zondagse outfit aan het werk is. Op de tegenoverliggende zijde staat de boerin op gelijkaardige wijze afgebeeld. Ze draagt een wijde rok met aan de onderzijde drie banden, en een brede hoed. Details zijn minimaal en afgesleten. Langs de vormnaden van de pijpenkop loopt een dubbele stippenrij. Op de laatste foto is nog een stuk steel van de pijp zichtbaar. Deze is eenvoudig, onbewerkt en niet erg lang geweest.
Trechtervormige pijpenkop uit de periode 1690-1700. Op de linkerzijde staat een boer. Hij draagt een juk met twee houten emmers. Met zijn handen houdt hij de touwen van de emmers vast. De boer draagt een kniebroek en een hoed. Boven zijn broek draagt hij een jasje met ceintuur en een knopensluiting. Bij zijn nek zit een herenkraag of roezel kraag (ruches). Op de tegenoverliggende zijde staat de boerin. Ze draagt een wijde geplooide jurk met aan de onderzijde vier banden, en een brede hoed. Het lijfje van de jurk lijkt geregen en er hangen twee punten van een kraag over. Langs de vormnaden van de pijpenkop loopt een dubbele stippenrij.
Trechtervormige pijpenkop uit de periode 1690-1710. De decoratie is een leuke variatie op het thema, helaas is de mal redelijk versleten geweest. Op de linkerzijde staat een boerin met juk, met daaraan twee houten emmers. Zij houdt voor de verandering niet de touwen naar de emmers vast, maar heeft haar handen in haar zakken. De rok die ze draagt is meer geplooid dan op andere voorstellingen, maar heeft ook weer de drie banden als afsluiting. De details vanaf het midden zijn vervaagd, maar voldoen aan de standaard gravure. Op de rechterzijde staat een boer, met korte broek en vest en hoed, ook hij houdt het juk niet vast. In plaats ervan rookt hij een pijp. Mede hierdoor is hij ook niet zo symmetrisch afgebeeld als andere boeren. Langs de vormnaden van de pijpenkop loopt een dubbele stippenrij.
Trechtervormige pijpenkop uit de periode 1690-1710. Op beide zijden staat (min of meer) dezelfde voorstelling. Een boerin draagt een juk met daaraan twee emmers (melk). Met haar handen houdt ze de touwen van de emmers vast. Ze draagt een wijde rok en een brede hoed. Details zijn minimaal. De emmers tonen horizontale biezen, de rok heeft onderaan drie horizontale banden, het lijf heeft een V-hals. Ogen, neus en mond zijn als stipjes en streepjes zichtbaar, meer kenmerken (zoals haar) zijn er niet.
De naden van de pijpenkop zijn met een dubbele rij gestipt (parels).
Trechtervormige pijpen uit de periode 1680-1700. Op beide zijden staat een boerin met juk met twee emmers, de mal is redelijk versleten. De pijpen zijn afkomstig uit een fabrieksstort van de Goudse pijpenmaker R.I. Blom.
Fragment van een vroege trechtervormige pijpenkop uit de periode 1695-1705. Op de linkerzijde staat een boerin afgebeeld op standaard wijze, maar op rechterzijde staat een musketier. Deze pijpen werden waarschijnlijk gemaakt in Utrecht (Lit. 12), het fragment is gevonden in Utrecht.