Jarenlang, beter nog, eeuwenlang, was een afgesneden steeleinde het normale en enige uiteinde van een pijpensteel. Tijdens het productieproces werden de eindstukken van de stelen afgesneden en van scherpe restjes ontdaan, daarna werd de pijp gebakken. Op zo'n steeleinde zat meestal een wasmengsel om te voorkomen dat je lippen aan de droge kleisteel bleven plakken.
Pas in de eeuw van de verandering, de 19e eeuw, worden er nieuwe mondstukken ontworpen.
Het standaard type steeleinde dat gedurende de hele productieperiode van kleipijpen in stand blijft. Het is het kwetsbaarste gedeelte. De steel is er op zijn dunst en ook de recht afgesneden steelopening brokkelt wel eens af tijdens het gebruik.
Drie steeluiteinden uit Gouda. De bovenste is waarschijnlijk laat 17e eeuws en vervormd tijdens het fabricageproces. De tweede is ook geen goede. De onderste is ook uit de 17e eeuw en iets beter gelukt. Alle stelen zijn van niet geglaasde, eenvoudiger pijpen.
De steelopening van de onderste steel. De steel is duidelijk afgesneden en de ijzerdraad die tijdens het maken in de steel heeft gezeten heeft bij het uittrekken een klein braampje achtergelaten.
Mondstuk van een bodemvondst uit Utrecht, waarschijnlijk laat 17e eeuw. Vlak achter het steeleinde zit een extra randje, omdat in de pijpenmal een indicatie van de steellengte is aangegeven. Dat vereenvoudigde het afsnijden.
Steeluiteinden van pijpen gemaakt tussen 1735 en 1745. De stelen komen uit een Goudse pijpenstort met pijpen van een hoge kwaliteit, met lange, dunne stelen.
Uit een stort van pijpenkoppen uit de periode 1760-1780 komt dit steel uiteinde, waarbij het lijkt alsof het laatste stukje steel met de vingers is losgetrokken, al dan niet expres. Het resultaat is in ieder geval niet heel mooi.
Drie knopvormige mondstukken uit de 19e eeuw.
Steeleinde met de afdruk van een koperen busje. Dit werd gebruikt als koppelstuk voor een mondstuk (of eindstuk) van een andere materiaalsoort.