Een pijp bestaat uit een kop en een steel. Wie zich met kleipijpen bezig houdt, komt beide tegen. En richt je je op bodemvondsten, dan zitten ze niet vaak meer aan elkaar vast. Vanwege allerlei informatieve kenmerken houden onderzoekers van kleipijpen zich voornamelijk bezig met de pijpenkoppen. Maar stelen dragen bij aan het complete plaatje. Hoe zag de hele pijp er uit, voor zover dat uit de onderdelen valt te concluderen? Hoe liep een decoratie door op de steel en wanneer eindigde deze? Stonden er ook teksten op de steel? Of namen? Vanuit deze pagina wordt aandacht geschonken aan de specifieke eigenschappen van de pijpensteel.
Een pijpensteel is een noodzakelijk verlengstuk van de pijpenkop. Via de pijpensteel, die via de onderkant van de pijpenkop naar de roker loopt, kan de rook van de gloeiende tabak worden ingezogen. Om de temperatuur van de rook af te koelen en de ergste scherpte van de tabaks-rook smaak af te halen, is een bepaalde steellengte nodig. De kortste pijpenstelen zijn rond de 12 cm lang geweest. De langste? Een meter! De reden voor dit verschil in lengte is de afweging tussen praktisch en beste rookervaring en in tweede zin ook tussen arm en rijk.
Praktisch was het natuurlijk als je de pijp kon roken terwijl je aan het werk was. Als je kon gaan zitten en je je goede lange pijp uit de kast had gehaald, kon je rustig genieten van de smaak ervaring, die op zijn best was als de rook na een lange weg door de steel was gekoeld en door de toevoeging van een beetje zuurstof precies de juiste tempering had gekregen. Al vroeg in de 17e eeuw bestonden de verschillen al, al werden meterpijpen nog niet gemaakt. 60 cm was wel het maximum.
Het verschil tussen arm en rijk kwam ook terug in dit concept, omdat een bemiddeld persoon eerder de tijd had om te gaan zitten om te roken en ook duurdere tabak kon kopen om te proeven. Omdat het moeilijker was, in toenemende mate van lengte, om een lange pijpensteel te maken, zat er al een prijsverschil in pijpen met een korte - en pijpen met een lange steel. De pijpenmaker speelde daar nog op in door de pijpen met een lange steel een betere afwerking mee te geven, wat ook weer een effect had op het prijskaartje.
Een steel determineren is lang niet zo eenvoudig als het determineren van een pijpenkop. Er kan globaal gekeken worden naar steeldikte en eventueel aanwezige decoratiemotieven. In de 17e eeuw waren pijpenstelen vanaf de kop nog dik. Dat bleef zo tot de 18e eeuw. Vanaf dat moment neemt het steelvolume relatief snel af, tussen de tien en de twintig jaar is er nodig om vaak al ragfijne stelen te maken. Bij dunne stelen is het ook lastiger te zien hoever een gevonden deel van de kop af heeft gezeten, ze namen over de hele lengte amper in dikte af.
Het interessantste aspect van losse steelfragmenten blijft de decoratie. Decoratie is door de tijd heen veranderd en biedt in die zin houvast bij determinatie. Daarnaast zijn er indelingen te maken op basis van thematiek, functionaliteit en reclamedoeleinden. Met iets meer woorden, er kan worden gekeken naar barokke versiering en later thematische steelteksten, versiering die is aangebracht om het zwaartepunt van de pijp (dit is doorgaans de meest eenvoudige) en tenslotte zijn er de pijpenmakersnamen op de steel, of namen van verkooppunten van pijpen en tabak.