Dubbelconisch gevormde pijpenkoppen uit Leiden


Deze hoofdstukken behandelen de verschillen tussen de pijpen die in Nederland werden gemaakt in de 17e eeuw per plaats. Het is zo dat tussen de inleidende 'vormloze' periode (de periode van de eerste generatie pijpen) en de standaardisering van pijpen vanuit de Goudse nijverheid er in een redelijk groot aantal Nederlandse plaatsen pijpen werden gemaakt voor de eigen markt, dat wil zeggen, de plaats en de directe omgeving. Dit gebeurde vanuit de eerste kwart van de 17e eeuw tot de laatste. In die laatste kwart neemt Gouda het marktaandeel al vrijwel helemaal over. Aan de vorm van pijpenkoppen is vaak de herkomst te herkennen. Soms is dat gemakkelijk, zo hebben Leidse kleipijpen over het algemeen een hele karakteristieke vorm. Maar het kan ook lastig zijn. Uit een stad als Rotterdam kwamen allerlei pijpen met een eigen vormgeving. Ze voldeden wel aan het overkoepelende dubbelconische vormgevingsideaal, maar de pijpenmaker koos voor een eigen vorm ten opzichte van zijn directe collega's. Dat is iets wat je in andere steden minder terugziet.

 

De kleipijpen uit Gouda behoren niet tot de vroegste van Nederland, al blijkt uit vondsten dat er al snel is gerookt. De productie komt vanaf 1620 op gang en het groeiend aantal pijpenmakers houden zich vaak aan de standaard in Gouda ontwikkelde vorm. De Goudse pijpen hebben een hele gebalanceerde dubbelconische vorm. Hoewel de kant naar de roker kort is en de tegenoverliggende kant lang, is de graad van de dubbelconische 'knik' gelijk, dat lijkt het uitgangsprincipe te zijn. Als variatie kan de kant naar de roker iets boller zijn, met de bolling op - of onder het midden van de zijde. De bovenzijde is meestal zo gebotterd dat de zijden zonder 'lip' of zone overgaan in de ketelopening. Op het scheidsvlak van de bottering is de pijp fijn geradeerd. Dit zorgt soms voor een kleine, maar zichtbare inkeping die bijdraagt aan de vormgeving. De hiel aan de onderzijde staat op zichzelf, hij loopt niet over in de steel. De grootte en vorm is ongeveer gelijk aan de doorsnede van de steel en de stoep (de hoogte van de hiel) is vrij laag. Vanuit de steel gezien steekt de hiel 1 a 2 millimeter uit. Het Goudse model kent ook variaties waarbij de hiel vergroot aanwezig is, of vierkant van vorm of zelfs spoorvormig.


Dubbelconisch gevormde pijpenkoppen uit Leiden. De kwaliteit is hoog, de pijpen zijn geglaasd en gemerkt. Hoewel de vorm van de pijpenkop per maker anders is, zijn de onderlinge verschillen niet groot.


Dubbelconisch gevormde pijpenkoppen uit Leiden. De kwaliteit is eenvoudig en de vormgeving is daarom net iets slapper dan van de toonaangevende kwaliteitspijpen. Leidse pijpen hebben zelden tot nooit stippenrozen op de zijden.


Zogenaamde Jonaspijp uit Leiden. De pijpenkop is dubbelconisch, uit de periode 1750-1770. De bewerkingsgraad is summier. Alleen naar de roker toe is het stereotype Jonasgezicht gezet, met puntsnor en puntbaard. Het kan zijn dat er details uit de vorm zijn gesleten, maar dan nog is deze Jonas op een hele eigen manier vormgegeven.


Fragment van een Leidse dubbelconische pijpenkop uit de periode 1655-1665. Op de linkerzijde staat een gekroonde roos, met daaromheen aan de onderzijde kruisende takken. Op de rechterzijde staat een klimmende leeuw (met zwaard), ook weer omlijst door takken. De versieringsvorm is een vroeg voorbeeld van het type versiering dat later in Gouda ontstaat. Een duidelijk voorbeeld van deze pijp staat op de site van het Amsterdam Pipe Museum onder collectienummer APM 15.212.